|
||||||||
|
Ik heb het hier de voorbije maanden al wel vaker geschreven: de Covid-pandemie heeft op artistiek vlak geweldige zuurstofinjecties gegeven aan tal van kunstenaars, die zich op gedwongen wijze even moesten / mochten / konden terugtrekken uit de tredmolen van opnemen / touren / reizen / opnemen / touren / reizen. Het blijkt ook het geval te zijn geweest voor een dame die we hier bijzonder hoog inschatten: Gaye Su Akyol is niet de eerste de beste, want ze is niet alleen zangeres, ook als grafisch artieste en als actrice behoort ze tot een zeer selecte toplaag, die we gemakshalve “multi-disciplinair”noemen. Deze plaat, de vierde van de nu 37-jarige artieste, is een compleet “do it yourself”-project geworden. Dat gebeurde eerst een beetje ongewild, omdat het de pandemie was die haar dwong thuis te zitten, zoals zovelen overkwam. Mettertijd kwam echter het bezef bij Gaye, dat ze eigenlijk heel vermoeid was en behoefte had aan rust. Het jarenlange touren was bezig haar op te vreten en de gedwongen rus bracht een d”clic met zich, die maakte dat ze in enkele maanden tijd zo’n honderd nummers klaar had. Daarvan staan er elf op deze nieuwe plaat die ik, in één woord, overweldigend kan noemen. Alles aan deze CD ademt “vuur” uit: niet alleen vertaal je de titel als “Anatolische Draak”, wat de link met vlammen meteen duidelijk maakt, maar ook de songs zelf stralen zaken uit, war je het onvermijdelijk erg warm van krijgt. De basis, zoals altijd bij de zangeres, Anatolische pop en folk maar het klankenpalet werd flink uitgebreid met Afrikaanse en Midden-Oosterse klanken, waaraan ook nog eens hele lappen soul, disco en rock toegevoegd werden. Dat eclectische had Akyol ook al op haar vorige platen, maar het komt nu des te sterker uit de verf, omdat ze het persoonlijke, dat steevast te maken heeft met de positie van de vrouw in Turkije, perfect weet te vermengen met het formele. Niet dat ik daar persoonlijk enige ervaring mee heb, maar we kunnen overal lezen en leren dat het niet altijd een pretje is vrouw te zijn in een land en een cultuur, waar de kansen en mogelijkheden voor een vrouw door allerlei mechanismen en structuren flink beknot worden. Akyol grijpt dat gegeven aan om diep in het onverwachte te duiken en, ondanks de status die ze al verworven had, dingen te gaan doen, die voor haar bevrijdend werkten: ze smokkelt een discodreun binnen in de titeltrack, om het plezier van het dansen op te roepen en in “Yaram Derin Derin Kanar” (“mijn wonde bloedt diep”) of “Biz Ne Zaman Düsman Olduk (“Wanneer zijn we vijanden geworden?), zijn regelrechte trappen in het kruis van “het systeem”. Akyol voegt psychedelica, stoner rock en post-punk toe en eindigt met een veelomvattende mix van moderne, hedendaagse wereldmuziek van Anatolische komaf. Grenzen worden vlotjes overschreden en tekstflarden als “I’m Syd Barrett of Pink Floyd/Brian Jones of Rolling Stones”, klinkt het in “Içinde Uyanyoruz Hakikatin” (“we worden wakker in de werkelijkheid”) en ook de verschillende revoluties, die Turkije doormaakte, zoals in 1980 en 1997, blijken ankerpunten te zijn, die het leven van Akyol bepalende wendingen hebben gegeven en waarmee zij nu afrekent middels tekstflarden als “ik ben een Olympische zwemster in een bad vol scheermesjes” of “In mijn hart is een oorlog aan de gang, weeskinderen lopen langs de straat”. Haar land is een land in verval, een land dat van het ene drama naar het andere sukkelt, dat zonder nadenken voorbijgaat aan en afrekent met de schoonheid, die ooit heerste. Dat doet pijn en snijdt heel diep, maar Akyol blijft haar activistische zelf en weet pertinent dat tegenover dit soort achteruitgang, maar één middel probaat is: dat van de collectieve actie. De slapende draak moet wakker gemaakt worden en zijn vuur moet het land nieuw leven inblazen. Voor zo’n insteek, gekoppeld aan de veelzijdigheid van de muzikale schoonheid waarmee de gedachten vormgegeven worden, kan ik alleen maar diep, zeer diep het hoofd buigen. Heerlijke plaat, zelfs voor wie, zoals ik, het Turks niet machtig is! (Dani Heyvaert)
|